Wetsvoorstel Geefwet
Nederland kent een rijke traditie van particuliere vrijgevigheid en van filantropie in bredere zin. De doelen van vrijgevigheid kennen een grote variatie, van kerken en cultuur tot aan ontwikkelingshulp, gezondheidszorg, natuur en wetenschap. De vrijgevigheid in Nederland blijkt bovendien nagenoeg niet te lijden onder de economische recessie en is in de afgelopen jaren zelfs toegenomen. Uit recent onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam over geefgedrag in Nederland komt naar voren dat in 2009 goede doelen een bedrag van ten minste € 4,7 mld. hebben ontvangen. Dit bedrag is afkomstig uit giften van huishoudens, bedrijven, fondsen (zowel de fondswervende fondsen als de vermogensfondsen), uit nalatenschappen en uit de opbrengsten van goededoelenloterijen. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat dit bedrag in 2007 nog € 4,5 mld. was. Naast alle financiering en subsidiëring van overheidswege geven Nederlanders dus nog eens een bedrag aan goede doelen dat overeenkomt met 0,8% van het bruto binnenlands product. Deze cijfers tonen aan dat de particuliere vrijgevigheid in Nederland van grote omvang is en zijn een belangrijk signaal van de betrokkenheid van de burgers bij de Nederlandse samenleving en van het oppakken van hun eigen verantwoordelijkheid daarvoor. Dit is mede van belang omdat de goede doelen die door die vrijgevigheid gediend worden, vaak supplementair zijn aan doelen die door de overheid worden nagestreefd.
Het antwoord op het vraagstuk welke doelen, taken en verantwoordelijkheden door de overheid moeten worden vervuld en welke taken aan de private sector overgelaten kunnen worden, verdient een zorgvuldige afweging en regelmatige herijking. Het kabinet is van mening dat de overheid gedurende de afgelopen decennia op veel terreinen een te nadrukkelijke rol is gaan spelen en zet daarom stappen om te komen tot een kleinere overheid. De bezuinigingen op de subsidies voor culturele instellingen zijn hier een voorbeeld van. Bij een kleinere overheid past naar de mening van het kabinet echter wel een overheid die ruimte laat aan het maatschappelijke middenveld om initiatieven te ontplooien, een overheid die eventuele onnodige belemmeringen wegneemt voor particulieren en organisaties in hun streven goede doelen te verwezenlijken en een overheid die particuliere vrijgevigheid stimuleert. In dit kader heeft het kabinet in het Regeer- en Gedoogakkoord aangekondigd tot een Geefwet te komen. Een samenstel van overheidsmaatregelen, erop gericht om geefgedrag nog meer te stimuleren en de eventuele onnodige belemmeringen te elimineren, zal onder de noemer “Geefwet” tot stand worden gebracht. In tegenstelling tot hetgeen hieromtrent in de Geefwetbrief is opgemerkt, is toch besloten de fiscale maatregelen in het kader van de Geefwet in het onderhavige, afzonderlijke, wetsvoorstel onder te brengen. Hiermee wordt beoogd het belang dat het kabinet aan de Geefwet hecht te benadrukken.
In de budgettaire paragraaf van het Regeer- en Gedoogakkoord is voor de Geefwet geen financiële ruimte vrijgemaakt. Integendeel, er is een fiscale taakstelling van € 40 mln. bij de giftenaftrek opgenomen die met ingang van 2013 moet worden ingevuld. Voor de maatregelen in dit wetsvoorstel die leiden tot aanvullende derving is daarom buiten de Geefwet dekking gevonden, evenals voor die taakstelling van € 40 mln., namelijk in het wetsvoorstel Belastingplan 2012.
In deze memorie van toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de thema’s vrijgevigheid, vrijwilligers en sociaal belang behartigende instellingen (SBBI’s). Deze memorie dient derhalve tevens ter invulling van de motie Omtzigt en de motie Omtzigt/Schouten.
2. Huidige fiscale faciliteiten
2.1. Giftenaftrek en vrijstelling van schenk- en erfbelasting
Dat het fiscale geefklimaat in Nederland als ruimhartig kan worden aangemerkt, blijkt uit het rijke fiscale instrumentarium dat gericht is op goede doelen en hun donateurs. Voor schenkingen aan instellingen die door de Belastingdienst als algemeen nut beogende instelling (ANBI) zijn aangemerkt, geldt een vrijstelling van schenk- en erfbelasting. Hetzelfde geldt voor schenkingen door een ANBI voor zover die schenkingen plaatsvinden in het kader van het algemeen belang. Ook SBBI’s zoals amateursport- en muziekverenigingen, zijn vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Een gift aan een ANBI of een SBBI kan daardoor volledig voor het doel van die instelling worden aangewend, zonder dat door belastingheffing een deel van de schenking in de schatkist vloeit. Voor eenmalige giften aan ANBI’s en voor periodieke giften aan ANBI’s en aan verenigingen met ten minste 25 leden zijn in de Wet IB 2001 faciliteiten opgenomen op grond waarvan de gever in de inkomstenbelasting giftenaftrek kan genieten. De giftenaftrek leidt tot een besparing op de verschuldigde inkomstenbelasting die kan oplopen tot 52% van het geschonken bedrag (en door de “multiplier”, zie paragraaf 3.7, zelfs tot 78%). Ook de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) bevat een faciliteit op grond waarvan bedrijven giften aan ANBI’s in aftrek kunnen brengen op de winst. Door dit samenstel van faciliteiten kan met recht gesproken worden van een aanzienlijke stimulans van vrijgevigheid.
2.2. Vrijwilligers
Vrijwilligers zijn onmisbaar binnen de Nederlandse samenleving. Vrijwilligers stellen hun tijd, kennis en arbeid gratis ter beschikking van de maatschappij. Zij vervullen een essentiële rol binnen de filantropie. In het eerder genoemde onderzoek "Geven in Nederland 2011" wordt geschat dat 41% van de Nederlanders in 2010 vrijwilligerswerk heeft gedaan en daar gemiddeld maar liefst 19 uur per maand aan besteedden. Met name sportverenigingen en kerkelijke instellingen tellen veel vrijwilligers. In de fiscaliteit bestaan diverse faciliteiten om het maatschappelijke belang van vrijwilligers te onderstrepen. In de eerste plaats is er in de loonbelasting een faciliteit voor vrijwilligers die werken voor een ANBI of een sportvereniging. Een belangrijk kenmerk van vrijwilligerswerk is namelijk dat zij arbeid verrichten zonder tegenprestatie, of maximaal tegen een zeer geringe vergoeding die niet in verhouding staat tot het tijdsbeslag en de aard van het werk. Het is echter wel mogelijk dat zij van de instelling de door hen gemaakte kosten vergoed krijgen. Bij wijze van forfait wordt deze zogenoemde vrijwilligersvergoeding van maximaal € 150 per maand of € 1500 per jaar geacht een kostenvergoeding te zijn die onbelast kan worden uitgekeerd. Wanneer de vergoeding niet hoger is dan dit bedrag, wordt geen dienstbetrekking aanwezig geacht en hoeft de instelling niet de regels van de loonbelasting met betrekking tot de loonadministratie toe te passen. Bij een hogere vergoeding dient aannemelijk te worden gemaakt dat uitsluitend sprake is van een onkostenvergoeding om heffing van loonbelasting te voorkomen. Een oneffenheid in deze faciliteit wordt in het onderhavige wetsvoorstel weggenomen (zie paragraaf 3.5). Daarnaast bestaat in de vennootschapsbelasting een aftrek van fictieve kosten van vrijwilligers. Deze geldt voor lichamen waarbij weliswaar een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat, maar die wel vennootschapsbelasting betalen omdat zij ook een onderneming drijven. Juist de inzet van die vrijwilligers vormt een belangrijke bijdrage aan de behaalde winsten van deze stichtingen en verenigingen. De regeling voorziet erin dat fictieve loonkosten van de vrijwilligers op basis van het minimumloon van de winst in aftrek gebracht mogen worden. Hierdoor wordt geen vennootschapsbelasting betaald over het voordeel dat het inschakelen van vrijwilligers brengt. Ten slotte kunnen vrijwilligers in de inkomstenbelasting giftenaftrek claimen voor een vrijwilligersvergoeding waarvan is afgezien. Voorwaarden zijn dat de vrijwilliger aanspraak kan maken op een vergoeding van de ANBI en dit recht in een verklaring is vastgelegd. Voorts geldt als voorwaarden dat de ANBI in staat is de vergoeding uit te keren, maar de vrijwilliger wenst af te zien van deze vergoeding. In dat geval kan die vergoeding waarvan wordt afgezien, worden opgevoerd als aftrekbare gift aan de ANBI zonder dat hier een kasrondje moet worden gemaakt. Ook een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten waarvan door de vrijwilliger is afgezien, kan worden opgevoerd als aftrekbare gift als het gaat om kosten die naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen behoren te worden vergoed. Dit is ook het geval als de vrijwilliger geen onkostenvergoeding met de ANBI is overeengekomen. Indien de vrijwilliger aftrek claimt voor zowel het afzien van de forfaitaire vergoeding via de vrijwilligersverklaring als ook voor het afzien van werkelijk gemaakte kosten, komt de forfaitaire vergoeding in mindering op de werkelijk gemaakte kosten.
2.3. Fondswerving
Fondswerving is een belangrijk instrument voor goededoelenorganisaties om gelden te verwerven. Fondswervende activiteiten zijn de laatste jaren steeds verder toegenomen en van karakter veranderd. Waar voorheen de activiteiten veelal bestonden uit het inzamelen van gebruikte goederen, zijn op het gebied van de fondswerving nieuwe markten aangeboord. Op allerlei manieren worden mensen aangespoord om aan goede doelen te geven. Dit kan zien op de verkoop van producten die een link hebben met een goed doel, maar ook op activiteiten die naast een persoonlijk doel ook een goed doel dienen. Te denken valt aan de verkoop van sieraden, fiets- en wandeltochten, diners, benefietconcerten etc. Niet alleen de goededoelenorganisaties zelf zijn actiever geworden op het gebied van fondswerving, er komen ook steeds meer professionele organisaties op de markt die zich uitsluitend bezig houden met het ontwikkelen en uitvoeren van fondswervende acties ten behoeve van goededoelenorganisaties. Om bovenstaande ontwikkelingen te faciliteren bestaat er een regeling die voorkomt dat over de opbrengsten eerst vennootschapsbelasting moet worden betaald, voordat die kunnen worden uitgekeerd aan de goededoelenorganisaties. Door onder voorwaarden toe te staan dat de uitkering mag worden afgetrokken van de winst wordt fondswerving voor en door goededoelenorganisaties actief gestimuleerd.
2.4. Uitgangspunt Geefwet
Als al deze fiscale faciliteiten gezamenlijk worden beschouwd, is het een legitieme vraag of, en zo ja, op welke wijze particuliere vrijgevigheid en filantropie in den brede nog meer fiscaal gestimuleerd dienen te worden. Enerzijds erkent het kabinet de zeer belangrijke rol die filantropie en vrijgevigheid spelen in de maatschappij. Anderzijds moet bij zaken als vrijwilligerswerk en particuliere vrijgevigheid worden voorkomen dat de stimulering en faciliëring daarvan zover gaat dat het fiscale voordeel de voornaamste reden wordt voor dat gedrag. Kenmerkend voor vrijwilligerswerk en particuliere vrijgevigheid is immers juist dat dit eigen initiatieven betreft die zich geheel buiten de invloedsfeer van de overheid afspelen. Aan de fiscale maatregelen onder de noemer van de Geefwet ligt het uitgangspunt ten grondslag dat de fiscale begeleiding van het geefklimaat en geefgedrag in Nederland reeds als zeer goed te kwalificeren is. Het gaat bij het pakket aan maatregelen dus niet om grootscheepse verschuivingen in het beleid aangaande goede doelen of hun donateurs. Het gaat veeleer om het optimaliseren van het beleid en om maatregelen die erop zijn gericht eventuele oneffenheden in beleid en wetgeving weg te nemen. Over het pakket heeft, conform de afspraak in het convenant "Ruimte voor geven"6 afstemming plaatsgevonden met de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF).
3. Fiscale maatregelen
In het onderhavige wetsvoorstel wordt het volgende pakket aan fiscale maatregelen voorgesteld ter invulling van de Geefwet.
3.1. ANBI-status en commerciële activiteiten
De eerste fiscale maatregel onder de noemer Geefwet is dat de uitoefening van commerciële activiteiten in beginsel niet langer in de weg staat aan het verkrijgen of behouden van de ANBI-status. Het is beleid van dit kabinet om gesubsidieerde instellingen, bijvoorbeeld in de culturele sector, minder afhankelijk te maken van gemeenschapsgeld. Dit heeft tot gevolg dat veel instellingen een groter deel van hun inkomsten zelfstandig zullen moeten gaan vergaren. Het kan niet zo zijn dat instellingen die thans als ANBI kwalificeren, die status zouden verliezen als zij meer commerciële activiteiten gaan ontplooien om voldoende middelen op te halen om het algemeen nuttige doel te kunnen (blijven) nastreven. Dit zou onder het huidige beleid wel een mogelijkheid zijn. Er zal daarom een beleidsbesluit worden uitgevaardigd waarin een ruimhartiger beleid wordt voorgeschreven met betrekking tot commerciële activiteiten van ANBI’s. Het uitgangspunt hierbij zal zijn dat commerciële activiteiten waarvan de opbrengsten ten goede komen aan het algemeen nuttige doel, niet in de weg staan aan de ANBI-status. Vanzelfsprekend blijft vereist dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (dat wil zeggen voor meer dan 90%) het algemeen nut beoogt. Op het moment dat een instelling feitelijk geen algemeen nuttig doel, maar een zakelijk doel voor ogen heeft, wordt aan dat vereiste niet (langer) voldaan. In dat geval zal de ANBI-status niet worden verleend of worden ingetrokken. Daarvan zal echter bij een instelling die statutair en feitelijk nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt, niet gauw sprake zijn. Als bijvoorbeeld een theater dat als ANBI is aangemerkt, horeca-activiteiten gaat ontplooien in zijn pand om de begroting sluitend te krijgen, zullen die activiteiten de ANBI-status van het lichaam niet in gevaar brengen, zolang de horecaopbrengsten maar ten goede komen aan het algemeen nuttige doel van het theater.
3.2. Maatregelen vennootschapsbelasting
Ook in de sfeer van de vennootschapsbelasting wordt een pakket maatregelen getroffen in het kader van de Geefwet. Deze worden hierna toegelicht.
3.2.1. Verruiming giftenaftrek vennootschapsbelasting
De giftenaftrek in de vennootschapsbelasting wordt aantrekkelijker gemaakt. Dit mede gezien de belangrijke rol die het bedrijfsleven kan spelen binnen sectoren die thans door bezuinigingen worden geraakt. Zo vervalt de drempel van € 227. Verder wordt het totale bedrag dat per jaar als aftrekbare gift kan worden aangemerkt, verhoogd van maximaal 10% van de winst naar maximaal 50%, waarbij het totaal aan aftrekbare giften per jaar niet meer mag bedragen dan € 100.000. Ter stimulering van het cultureel ondernemerschap wordt de aftrek van giften aan ANBI’s die als culturele instelling zijn aangemerkt (hierna: culturele instellingen) nog verder gestimuleerd. Zie voor meer over de stimulering van fondswerving door culturele instellingen paragraaf 3.7.
3.2.2. Stimulering cultureel ondernemerschap
Voorts wordt een aantal maatregelen in de vennootschapsbelasting getroffen om het commercieel (cultureel) ondernemerschap bij onder meer ANBI’s en SBBI’s te stimuleren en faciliteren.
Uitgangspunt in de vennootschapsbelasting is dat ondernemingswinsten moeten worden belast. Een uitzondering hierop is de vrijstelling voor lichamen waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat en het streven naar winst slechts van bijkomstige betekenis is. Dit is het geval als de winst jaarlijks minder bedraagt dan € 7500, dan wel minder dan € 37.500 in het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. Naar verwachting zullen instellingen door het ontplooien van winstgevende activiteiten, een ontwikkeling die het kabinet aanmoedigt, eerder tegen deze grenzen aanlopen. Commercieel ondernemerschap bij ANBI’s en SBBI’s zorgt er bovendien voor dat dergelijke lichamen minder snel zullen voldoen aan de huidige vrijstellingsvoorwaarde “dat het algemeen of sociaal belang op de voorgrond moet staan”.
Om aan deze twee bezwaren tegemoet te komen kiest dit kabinet voor een pragmatische oplossing. Ten eerste wordt de winstdrempel, die sinds de invoering van de euro niet meer is bijgesteld, verdubbeld tot een bedrag van € 15.000 op jaarbasis, dan wel € 75.000 over het jaar zelf en de vier voorafgaande jaren tezamen. Ten tweede vervalt de eis dat het algemeen of sociaal belang op de voorgrond moet staan.
Door bovengenoemde wijzigingen ontstaat dus een generieke vrijstelling voor alle stichtingen en verenigingen met beperkt winstgevende ondernemingsactiviteiten. ANBI’s, SBBI’s en andere stichtingen en verenigingen die via (cultureel) ondernemerschap hun eigen inkomsten genereren worden op deze wijze niet meer geconfronteerd met de administratieve en financiële lasten die samenhangen met het doen van aangifte. Voorwaarde is uiteraard wel dat de behaalde winst de grens van € 15.000 niet overschrijdt. Ook zal de vraag of door de ondernemingsactiviteiten van de ANBI of SBBI het algemeen of sociaal belang nog wel op de voorgrond staat niet meer beantwoord hoeven te worden. Mogelijke discussies met de Belastingdienst hierover worden zo voorkomen.
Daarnaast wordt aan culturele instellingen de mogelijkheid geboden te kiezen voor een integrale belastingplicht. Stichtingen en verenigingen zijn slechts belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien en voor zover zij een onderneming drijven. Daardoor kan er binnen een stichting sprake zijn van een belast ondernemingsdeel en een onbelast niet-ondernemingsdeel. Indien in het onbelaste deel exploitatietekorten optreden, mogen deze niet worden verrekend met de eventuele winsten uit het belaste ondernemingsdeel. Door te opteren voor integrale belastingplicht kunnen deze gedeeltelijk belastingplichtige culturele stichtingen en verenigingen de winsten uit het ondernemingsgedeelte salderen met de exploitatietekorten uit het niet-ondernemingsdeel. Hierdoor zullen lichamen die opteren voor integrale belastingplicht ook eerder gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor stichtingen en verenigingen met een winst die jaarlijks niet meer bedraagt dan € 15.000.
Voorts worden in het wetsvoorstel Belastingplan 2012 de mogelijkheden om een (her)bestedingsreserve te vormen verruimd. Deze verruiming geldt voor culturele instellingen en voor verenigingen en stichtingen die een sociaal belang behartigen en de winsthoofdzakelijk realiseren door de inzet van vrijwilligers (zoals sportverenigingen of de scouting). Dotaties aan de bestedingsreserve leiden tot uitstel van de heffing van vennootschapsbelasting. Indien de reserve volledig wordt aangewend, kan zelfs sprake zijn van afstel van belastingheffing.
3.3. Definitie ANBI
Het kabinet vervangt de huidige open norm voor algemeen nut door een meer ingeklede definitie daarvan. Bij deze nadere wettelijke invulling van het ANBI-begrip wordt verduidelijkt dat een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een andere rechtsfiguur waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden genomen, in ieder geval niet als ANBI kan kwalificeren. Dit mede ter invulling van het criterium dat een ANBI niet het behalen van winsten tot doel mag hebben. Tevens is besloten de definitie van een ANBI over te hevelen van de Wet IB 2001 naar de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat de definitie in meerdere belastingwetten gebruikt wordt en daarom beter op haar plaats is in de AWR. Het ANBI-begrip zal nader worden ingevuld door een opsomming van doelen die beschouwd worden als van algemeen nut. Een belangrijke notie is dat de verdere wettelijke invulling van de ANBI-definitie en de verplaatsing daarvan naar de AWR niet de bedoeling heeft het ANBI-begrip anders in te vullen dan nu het geval is. Wat onder algemeen nut dient te worden verstaan, is inmiddels, onder meer via de rechtspraak, voldoende uitgekristalliseerd. Dit blijkt ook uit het feit dat in de meeste jurisprudentie niet het doel zelf ter discussie staat, maar veelal de vraag voorligt of daarbij sprake is van het dienen van een algemeen belang of van een particulier belang. Wellicht ten overvloede wordt erop gewezen dat een instelling niet alleen een in de wet genoemd doel moet beogen, maar dit ook uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%), zowel statutair als feitelijk moet doen.
3.4. Codificatie voorwaarden vrijwilligersvergoeding
In de brief van 8 juli 20117 is aangekondigd dat het tot stand gekomen toetsingskader voor de aftrekbaarheid van de zogenoemde vrijwilligersvergoedingen (zie hiervoor paragraaf 2.2) wettelijk te zullen verankeren om toekomstige discussies over dit kader en de kenbaarheid daarvan te voorkomen. Dat voornemen wordt in dit wetsvoorstel tot uitvoer gebracht. Zoals reeds aangegeven zijn de inmiddels kenbare voorwaarden waaronder een vrijwilligersvergoeding waarvan is afgezien voor aftrek in aanmerking kan komen, dat de ANBI verklaart dat de vrijwilliger recht heeft op een vergoeding, de ANBI bereid en in staat is de vergoeding uit te betalen en de vrijwilliger aanspraak kan maken op die vergoeding en de vrijheid heeft daarover te beschikken.
3.5. Verruiming vrijwilligersregeling loonbelasting
De vrijwilligersregeling in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt verruimd door de kring van instellingen waarvoor deze regeling geldt, te verruimen. Deze regeling bepaalt dat vrijwilligers bij een privaat- of publiekrechtelijk lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of bij een sportorganisatie die een vergoeding van ten hoogste € 150 per maand en € 1500 per kalenderjaar ontvangen van die instelling of organisatie, onder bepaalde voorwaarden niet in dienstbetrekking zijn bij die instelling. Aan de kring van instellingen wordt nu ook de ANBI toegevoegd, waardoor ook ANBI’s die wel aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen voor hun vrijwilligers gebruik kunnen maken van de faciliteit. ANBI’s die niet zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting of daarvan zijn vrijgesteld komen reeds in aanmerking voor de faciliteit. Deze verruiming is geheel in lijn met de overige wijzigingen in dit wetsvoorstel die erop zijn gericht om meer ruimte te bieden voor commerciële activiteiten bij goededoelenorganisaties. Indien een ANBI door het verwerven van meer eigen middelen vennootschapsbelasting verschuldigd wordt, heeft dit door deze verruiming geen gevolgen voor de vrijwilligersregeling.
3.6. Introductie negatieve giftenaftrek
Een andere fiscale maatregel onder de noemer Geefwet is de introductie van een negatieve persoonsgebonden aftrekpost voor giften die onder een ontbindende voorwaarde worden gedaan en na verloop van tijd worden herroepen of ontbonden. Bij een ruimhartig beleid met betrekking tot vrijgevigheid en filantropie past een restrictief fiscaal instrumentarium om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van die ruime mogelijkheden. In de praktijk is geconstateerd dat, vooralsnog op kleine schaal, giftenaftrek wordt geclaimd voor een herroepelijke schenking. De schenking komt civielrechtelijk tot stand op het moment dat zij wordt gedaan, ondanks het feit dat de gever in beginsel nog over het vermogen kan beschikken omdat hij op een door hem zelf gekozen moment gebruik kan maken van zijn bevoegdheid de schenking te herroepen. De gever zal in het jaar van de schenking giftenaftrek claimen in zijn aangifte inkomstenbelasting. Indien hij vervolgens in een volgend jaar de schenking herroept, bevat de wet thans geen mogelijkheid het genoten belastingvoordeel dat aan die schenking verbonden was, terug te nemen. Een dergelijke constructie wordt in de praktijk door de Belastingdienst vanzelfsprekend bestreden. Om echter onmiskenbaar duidelijk te maken dat dergelijk misbruik van het fiscale instrumentarium ongewenst is, wordt in het onderhavige wetsvoorstel een negatieve persoonsgebonden aftrekpost geïntroduceerd. In het jaar dat de gever de gift herroept, dient hij het eerder in aftrek gebrachte bedrag derhalve tot zijn inkomen uit werk en woning te rekenen.
3.7. Multiplier giftenaftrek (IB/Vpb), aanpassen aftrek uitgaven monumentenpanden
Ter stimulering van de fondswerving door culturele ANBI’s, wordt een “multiplier” geïntroduceerd in de giftenaftrek in zowel de inkomstenbelasting als in de vennootschapsbelasting voor giften aan culturele instellingen. Hierdoor mogen giften aan een dergelijke ANBI ten behoeve van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting onbegrensd en in de vennootschapsbelasting tot een gezamenlijk bedrag van maximaal € 5000 worden vermenigvuldigd met een factor 1,5. Met deze maatregel beoogt het kabinet ondernemerschap bij culturele ANBI’s extra te stimuleren. In verband met staatssteunaspecten wordt de multiplier in de giftenaftrek ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie.
De benodigde budgettaire ruimte voor deze multiplier wordt gevonden door een reeds in de hiervoor genoemde Geefwetbrief aangekondigde aanpassing van de persoonsgebonden aftrek van uitgaven voor monumentenpanden. Hierbij is gekozen voor een vereenvoudiging van de regeling door het laten vervallen van de drempels in deze persoonsgebonden aftrekpost. Verder is beoogd evenwicht te creëren met de niet-monumenteneigenaren. Dit wordt gerealiseerd door voortaan nog slechts 80% van de onderhoudskosten aftrekbaar te laten zijn. Verder vervalt de mogelijkheid tot aftrek van de eigenaarslasten en afschrijvingen in het geheel. Met deze wijzigingen blijft de kern van de regeling overeind. Voor deze aanpassing is voorzien in overgangsrecht. Met deze schuif is een budgettair belang gemoeid van € 12 mln.
Voor de multiplier in de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en in de vennootschapsbelasting is voorzien in een zogenaamde horizonbepaling. Zoals al aangegeven in de Fiscale agenda ligt het voor nieuwe belastinguitgaven voor de hand om een horizonbepaling op te nemen. Op grond van die bepaling zullen beide multipliers vijf jaar na de inwerkingtreding weer vervallen. Om de regeling te continueren is nieuwe besluitvorming noodzakelijk op basis van een positieve evaluatie. Het doel van de multiplier is om giften aan culturele instellingen (tijdelijk) extra te stimuleren. De multiplier dient derhalve ter (tijdelijke) ondersteuning van de fondswerving door dergelijke instellingen in een tijd dat die instellingen in grotere mate verantwoordelijk worden voor eigen financiering. Bovendien blijkt dat relatief weinig particuliere giften naar culturele instellingen vloeien. Doel van de multiplier is dan ook mede om door het genereren van extra giften voor deze instellingen, het aandeel in de totale giftenmassa substantieel toe te laten nemen.
4. SBBI’s
Mede ter invulling van de motie Omtzigt c.s.8 en de motie Omtzigt/Schouten, wil het kabinet op deze plaats uitvoerig stilstaan bij het belang van maatschappelijke organisaties als sportverenigingen en andere SBBI’s.
De vele verenigingen die Nederland rijk is, leveren naar hun aard een grote bijdrage aan de sociale cohesie en dragen bij aan allerlei maatschappelijk gewenste doelen. Die verenigingen zijn daardoor van zeer groot belang voor onze maatschappij. Nederland is bij uitstek een land met een groot maatschappelijk middenveld en een bijzonder rijk verenigingsleven. Er zijn onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat bijna alle Nederlanders lid zijn of zijn geweest van een club of vereniging en dat mensen dat lidmaatschap vooral associëren met “gezelligheid” en “ontspanning”. Trefwoorden die leiden tot een sterke verbondenheid met die verenigingen.
De waarde die aan dergelijke verenigingen (hierna gevat onder de noemer SBBI’s) wordt toegekend, roept de vraag op of de huidige fiscale stimulering van SBBI’s voldoende is, of dat in het kader van de Geefwet wellicht aanvullende maatregelen moeten worden genomen. Dit om het (voort)bestaan van SBBI’s verder te ondersteunen of vrijgevigheid jegens SBBI’s nog meer te stimuleren. Het antwoord op deze vraag is tweeledig.
Enerzijds is het kabinet van mening dat het belang dat aan SBBI’s moet worden toegekend, niet minder groot is dan het belang dat aan ANBI’s moet worden toegekend. Het maatschappelijke belang van sportverenigingen, muziekverenigingen, buurtverenigingen, de scouting en dergelijke instellingen is evident. SBBI’s zorgen voor de instandhouding of zelfs een toename van de sociale cohesie en verbeteren de leefbaarheid van een gemeenschap. SBBI’s kunnen in hun activiteiten een grote bijdrage hebben in maatschappelijke thema’s als het overbruggen van afstanden en het creëren van wederzijds begrip tussen mensen of groepen mensen, de algemene ontwikkeling van burgers en het verbeteren van hun gezondheid. Het feit dat die bijdragen aan maatschappelijke thema’s worden geleverd bij het nastreven van de primaire doelstelling van SBBI’s, namelijk het aanbieden van activiteiten die voorzien in de vervulling van een bepaalde behoefte van de leden, is een grote maatschappelijke winst.
Anderzijds moet de vraag worden bezien in het kader van het thema van de Geefwet. Dan wordt de vraag aldus verstaan of geefgedrag aan SBBI’s meer moet worden gestimuleerd dan thans het geval is. Voor het fiscale terrein zou hieraan invulling kunnen worden gegeven door bijvoorbeeld eenmalige giften aan SBBI’s (eventueel met een minimum aantal leden) aftrekbaar te maken voor de inkomstenbelasting. Dat zou voor de giftenaftrek een volledige gelijkstelling van de ANBI en de SBBI betekenen. Immers, op dit moment zijn eenmalige giften alleen aftrekbaar als deze aan een ANBI worden gedaan, dit in tegenstelling tot periodieke giften die aftrekbaar zijn indien deze zijn gedaan aan een ANBI of aan een vereniging met ten minste 25 leden.
Allereerst zou bij gelijkschakeling in de sfeer van de giftenaftrek het verschil tussen een ANBI en SBBI’s ten onrechte niet langer tot uitdrukking worden gebracht. Bij ANBI’s wordt (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut gediend. Bij een SBBI staat primair het belang van de leden, uitmondend in een sociaal belang, op de voorgrond. Het is daarbij zeer de vraag of aan giften aan SBBI’s eenzelfde mate van vrijgevigheid (dus zonder eigenbelang) kan worden toegedicht als aan giften aan een ANBI. Bij een gift aan bijvoorbeeld de lokale sport- of muziekvereniging zal in veel gevallen sprake zijn van een min of meer direct belang van de gever bij de gift of de aanwending daarvan. De gever of zijn familieleden kunnen immers gebruikmaken van betere sportfaciliteiten of van een mooiere kantine, respectievelijk van muziekinstrumenten die door de vereniging zijn aangeschaft en ter beschikking worden gesteld. In de praktijk zal vrijwel geen onderscheid te maken zijn tussen dergelijke gevallen en de gevallen waarbij sprake is van zuivere vrijgevigheid in de zin dat de gever op geen enkele wijze profijt trekt uit zijn gift. Dit belangrijke verschil tussen giften aan ANBI’s en SBBI’s rechtvaardigt een verschil in de fiscale behandeling ervan. In de tweede plaats zou een dergelijke uitbreiding een jaarlijkse budgettaire derving met zich brengen ter grootte van circa € 350 mln. In de derde plaats doen zich bij een dergelijke uitbreiding twee afbakeningsproblemen voor. Het eerste afbakeningsprobleem hangt ermee samen dat SBBI’s niet dezelfde kenbaarheid via een register hebben als ANBI’s. Het is voor de Belastingdienst onbegonnen werk om een register aan te leggen voor SBBI’s, overeenkomstig het ANBI-register. Hierbij wordt de forse personele taakstelling waar de Belastingdienst zich voor gesteld ziet, in herinnering geroepen. Wijzigingen in het belastingstelsel met een substantiële uitvoeringslast verhouden zich niet tot die taakstelling. Bedacht moet echter ook worden dat juist het meer lokale karakter van een SBBI vanzelf leidt tot een grotere bekendheid bij de potentiële gever. Het tweede afbakeningsprobleem houdt verband met het feit dat bij verenigingen vaak sprake is van contributiebetalingen. Hoewel contributiebetalingen naar hun aard geen gift kunnen zijn, zal het in de praktijk zeer veel uitvoeringskosten met zich brengen om te controleren of dergelijke gelden desondanks niet toch als gift in aftrek worden gebracht. De totale uitvoeringskosten van de Belastingdienst voor het onder de eenmalige giftenaftrek brengen van SBBI’s (zonder daarbij een register op te tuigen) bedragen € 5,1 mln. per jaar.
Deze afwegingen brengen het kabinet er thans toe geen verandering aan te brengen in het onderscheid tussen ANBI’s en SBBI’s en de giftenaftrek niet te verruimen ten gunste van SBBI’s. De in het Regeer- en Gedoogakkoord aangekondigde inperking van de periodieke giftenaftrek voor verenigingen met ten minste 25 leden wordt echter niet tot uitvoering gebracht, zoals toegezegd aan de Eerste Kamer10 tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011 c.a. De aangekondigde bezuiniging van € 40 mln. zal het kabinet dus niet laten neerslaan bij SBBI’s. Met deze wijziging ten opzichte van het Regeer- en Gedoogakkoord voegt het kabinet de daad bij het woord dat aan SBBI’s een groot belang wordt gehecht.
5. Niet-fiscale maatregelen
In de Geefwetbrief 21 december 2010, blz. 13-17. heeft het kabinet aangegeven waar het ruimte ziet om particuliere vrijgevigheid nog meer te stimuleren. Zo zal de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de
komende jaren in overleg met mij en met de filantropische sector een gezamenlijke visie ontwikkelen op het gebied van de transparantie van en het toezicht op de goededoelenorganisaties en hoe dat verbeterd kan worden. Transparantie en toezicht zijn nodig om te voorkomen dat malafide instellingen misbruik maken van de ruimhartige faciliteiten voor goededoelenorganisaties, alsmede om het vertrouwen in die sector te verbeteren. Vrijgevige burgers en de belastingbetaler hebben er recht op om op adequate wijze verantwoord te krijgen hoe hun gift of hun belastinggeld door de organisaties wordt aangewend voor het goede doel. Vertrouwen in goededoelenorganisaties is een randvoorwaarde voor voortdurende vrijgevigheid jegens hen. Alleen daarom al is meer transparantie en meer verantwoording ook het streven van de goededoelensector zelf vanuit een welbegrepen eigenbelang. Goededoelenorganisaties kunnen overigens zonder hiertoe dwingende wetgeving op eigen initiatief al overgaan tot het bieden van meer openheid, bijvoorbeeld door de jaarstukken op de eigen website te publiceren. Hiermee wordt blijk gegeven van de erkenning van het genoemde eigenbelang.
Bij de gedachtevorming rondom de Geefwet heeft het kabinet ten slotte geconstateerd dat de samenwerking tussen de overheid en de filantropische sector ruimte laat voor verbetering. Om tot een gezamenlijke inzet te komen en tot meer maatschappelijk rendement is op 21 juni jl., eveneens ter invulling van de Geefwet, het convenant "Ruimte voor geven" gesloten tussen het kabinet (vertegenwoordigd door de Minister-President en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) en de SBF.12 In dit convenant is afgesproken dat de overheid en de filantropische sector beter gaan samenwerken zodat de gezamenlijke maatschappelijke inzet toe zal nemen. Dit zal onder meer plaatsvinden door veelvuldiger afstemming te zoeken over beleid dat goede doelen aangaat en door op lokaal niveau meer aansluiting te zoeken tussen projecten van (lokale) overheden en van filantropische instellingen. De SBF en het Ministerie van Financiën zullen tweemaal per jaar gezamenlijk de samenhang en de uitvoering van fiscale wetgeving die in het bijzonder de filantropische sector raakt, bezien. Ook is afgesproken dat de SBF zich zal inzetten om een groter deel van de goededoelensector te gaan vertegenwoordigen, zodat de SBF nog meer als een representatieve vertegenwoordiger voor de sector kan optreden. Over de uitgangspunten van het wetsvoorstel Geefwet is goed overleg gevoerd met de SBF. Daarmee is een eerste invulling gegeven aan de afspraken over consultatie in het convenant “Ruimte voor geven”.
Bron www.minfin.nl
Lees hier de tekst in pdf:
wijziging belastingwetten geefwet.pdf